Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Dewelke, alzo Hij is [10]het Afschijnsel [Zijner] heerlijkheid, en [11]het uitgedrukte Beeld [12]Zijner zelfstandigheid, en alle dingen [13]draagt [14]door het woord Zijner kracht, [15]nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven te weeg gebracht heeft, [16]is gezeten aan de rechter[hand] der Majesteit in de hoogste [hemelen]; 10. Namelijk in wien de gehele heerlijkheid des Vaders, dat is Zijn Goddelijk wezenen Goddelijke eigenschappen, volkomen zijn, en als in een uitgedrukt beeld voor ogen gesteld worden. Hetwelk enigen verstaan van Christus naar Zijn menselijke natuur, waarin Hij door Zijn leer, werken en wonderdaden, de wijsheid, rechtvaardigheid, almachtigheid en grondeloze barmhartigheid Gods ons ten volle heeft geopenbaard, zoals Joh.1:14,18, en Joh.14:9,10,11, ook wordt aangewezen. Doch waar deze titels hier den Zoon Gods worden gegeven als Schepper en Onderhouder aller dingen, hetwelk Hem naar Zijn Goddelijke natuur alleen toekomt, zo moeten deze twee titels van Christus verstaan worden voorzover Hij de eeuwige Zoon Gods is, en een licht van het eeuwige licht, van een wezen en heerlijkheid met den Vader, nochtans van de zelfstandigheid des Vaders onderscheiden, door wien de Vader Zijn werkingen uitvoert, en eigenschappen betoont, zoals de zon door haar licht de hare. 11. Of afdruksel. Omdat de persoon des Zoons den persoon des Vaders volkomenlijk afbeeldt, gelijk een afdruk van het zegel. Waarom Hij ook het beeld des onzienlijken Gods wordt genoemd; Kol.1:15. 12. Grieks hypostaseos; dat is, der zelfstandigheid, of persoon, waardoor de persoon des Vaders wordt verstaan, voorzover Hij van den Zoon is onderscheiden, en van Zichzelf en in Zichzelf bestaat, en als een oorsprong is van den persoon des Zoons, door ene eeuwige en onuitsprekelijke generatie (voortbrenging). Zie Spreuk.8:22, enz.; Micha 5:1; Joh.1:14,18. 13. Dat is, ondersteunt of onderhoudt of doet bestaan; Kol.1:17. 14. Dat is, door Zijn almachtigen wil of bevel; Ps.33:9. 15. Dit is een nieuwe reden, waarom de Zoon Gods tot een erfgenaam en Heere van alles is gesteld, namelijk omdat Hij de reinigmaking onzer zonden heeft teweeggebracht, toen Hij het vlees heeft aangenomen, en zichzelf door den eeuwigen Geest Zijn Vader als onzen enigen hogepriester onstraffelijk heeft opgeofferd, en daarvoor ter rechterhand Gods, als onze eeuwige Koning, is gesteld, waarover in hfdst.25 breder zal worden gehandeld. 16. Hiervan zie de verklaringen op Ef.1:20; 1 Kor.15:25, en elders.